De vers afgestudeerde archeoloog
draaide zich om en keek
voor de verandering eens écht naar zichzelf.
Oog in oog stond hij met zijn Ziel.
Gefascineerd door deze nieuwe expeditie,
groef hij dieper
en vond tot zijn verbazing
een ijzige massa
als een gladde huls om zijn Zijn.
Koud als staal,
hard als beton
en toch
kraakhelder alsof van glas.
Hij keek er in en zag
de sporen van
het ingesloten bruizen van een oude passie.
Ver-gaan van tijden van een kleine jongen,
Vergeten in de tijd, maar zeker niet gewist
Een knul van vroeger
Maar was hij die niet nog steeds?
Vastgevroren in een moment.
Een ijstijd van cynisme.
Het ontlokte een herinnering
en weldra werd hij overspoeld
met een gevoel van aleer.
Even deinsde hij terug,
maar hij wist zich te vermannen.
Hij probeerde al zijn instrumenten,
maar niets kwam door
die glimmende laag.
Uit-gedaagd, vroeg hij zich af
Hoe kon iets zo dichtbij geleden, zo ver weg lijken?
Totdat hij plots werd gegrepen door die ene gedachte.
Wie had die jongen daar in de tijd begraven?
Het scheurde en hij brak,
intense tranen stroomden,
het oppervlak deed smelten,
en ontsloot de bruisende passie.
Verloren in die tsunami van gevoel
vond hij terug,
degene die hij werkelijk was.
Jos van Swaaij